Ze zullen eten maar niet verzadigd raken, overspel plegen maar zich niet voortplanten. Want ze hebben de HEER verlaten en vereren nu ontucht en wijn, waardoor het verstand beneveld raakt.
Mijn volk raadpleegt een stuk hout, uit stokjes lezen ze de toekomst af. Ze zijn bezeten van ontucht en keren zich af van hun God. Ze brengen offers op de bergtoppen en branden wierook op de heuvels en onder eik, populier en terebint, want in hun schaduw is het aangenaam. Vandaar dat jullie dochters overspel plegen en jullie schoondochters ontrouw zijn! Maar jullie dochters zal Ik hun overspel niet aanrekenen, jullie schoondochters zal Ik niet straffen voor hun ontrouw, want zelf gaan jullie met hoeren mee en brengen offers in gezelschap van tempelhoeren. Zo komt een volk zonder verstand ten val.
Als jij zo trouweloos bent, Israël, maak dan Juda tenminste niet medeschuldig. Kom niet naar Gilgal, trek niet naar het goddeloze Betel, en zweer daar niet:
‘Zo waar de HEER leeft!’ Israël verzet zich als een onwillige koe. Zou de HEER het dan willen weiden, als een lam in het vrije veld? Het volk van Efraïm heeft zich vergooid aan afgodsbeelden – laat het maar! Ze zijn hun kater nog niet kwijt of ze haasten zich al naar de hoeren. Zie hun hartstocht branden, hun vorsten zijn dol op schande. Maar een wervelstorm zal hen meesleuren. Met al dat offeren zullen ze bedrogen uitkomen.